Heinz komt terug. De stripkater die met onderbrekingen van 1987 tot 2000 in Het Parool stond, liep zich de laatste dagen al een beetje warm tussen de kolommen van deze krant en vanaf morgen staan zijn avonturen op de dagelijkse strippagina. Waarschuwing vooraf: verstokte Heinz-fans zullen een paar déjà vu’s krijgen. ‘Daar moeten ze dus straks niet over gaan zeuren.’
Tweeëneenhalf jaar hebben Windig & De Jong gewerkt aan het scenario voor wat ooit ‘een stomme film met geluid’ moet worden. De muren van het atelier in het Zakslootje, nabij metrostation Nieuwmarkt, zijn bedekt met tekeningen van film-scènes. Die tekeningen vormen nu de basis voor het Heinz-verhaal waarmee de tekenaars morgen in Het Parool beginnen.
Dat gebeurt niet in zwart-wit, maar in kleur, in een impressionistische stijl.
Eddie de Jong: “Met viltstiften. In kleur. Op dat inkten waren we echt uitgekeken.”
René Windig: “Dat je met je tong uit je mond lijntjes zit over te trekken.”
De Jong: “Dat wilden we dus niet meer.”
Voor de film verzamelden de tekenaars de beste grappen uit de rijke Heinz-historie en het zou kunnen, benadrukken ze met klem, dat de lezer denkt: hé, heb ik dit in een iets andere vorm al niet eens eerder gezien?
De Jong: “Dat willen we van tevoren even goed met de lezers afspreken.”
Windig: “Daar moeten ze straks dus niet over gaan zeuren.”
De Jong: “Wat zei die filosoof ook al weer: ‘Ik vertel tien keer liever een goed verhaal dan een tien keer slechter verhaal?’ Of zoiets.”
Windig: “Nee, ik vertel liever tien keer één goed verhaal dan tien slechte verhalen één keer.
De Jong: “Dat ze dus straks niet gaan zeuren.”
Dat zeuren wordt het exclusieve voorrecht van wat Windig & De Jong aanduiden als ‘een stelletje aardappels’, een moeilijk tevreden te stellen kilo bintjes die voortdurend commentaar leveren.
Windig: “Ze beginnen al meteen te zeuren waar Heinz blijft.”
De Jong: “Want die is helemaal niet te zien in de eerste aflevering.”
Windig: “Weten de lezers dat ook.”
De Jong; “Dat ze dus niet meteen gaan zeuren.”
De verhaallijn voor het grote Heinz-avontuur ligt redelijk vast en speelt zich grofweg af in het gebied tussen Drenthe en Japan, maar de tekenaars verwachten dat ze daar straks toch weer van gaan afwijken. Het kan zijn dat het verhaal opeens wordt onderbroken door een reclameblokje. Op de tekentafel ligt al een schets klaar.
Windig: “Met Heinz.”
De Jong: “Heinz voor Calvé.”
Op de tekening zit Heinz op een bord met dampende pasta.
Windig: “En dan komt er bij te staan: ‘Heinz, voor op de pasta’.”
De Jong: “Eigenlijk moet het zijn: voor óver de pasta, maar Heinz zit erop, niet over.”
Windig: “En dan wordt die reclame afgesloten met de tekst: ‘Heinz, de smaakmaker van Calvé’.”
De Jong: “Eigenlijk moet het zijn: de smaakmaker van Heinz.”
Windig: “Geen Heinz, maar Calvé.”
De Jong: “Maar toch Heinz.”
Reageren op brieven van lezers, dat behoort straks ook tot de mogelijkheden.
Windig: “Als mensen toch gaan zeuren.”
De Jong: “En Heinz kan opeens gaan dromen, dan is alles mogelijk.
Windig: “Hij kan natuurlijk ook een kijkje gaan nemen bij andere stripfiguren. We zien wel.”
Bij het binnenkomen van het atelier stonden de tekenaars voorovergebogen te kijken naar iets op de vloer. Tijdens het darten was een bekertje met ’theeafvalwater’ omgevallen. En of het zo moest zijn, zo kort voor Pasen, in de groezelige vlek die zich op de grond aftekende, zagen de tekenaars direct een paashaas. Een papiertje met tandjes en een papiertje met eieren, zorgvuldig neergelegd, completeren de wonderbaarlijke paasverschijning op de vloer van het atelier.
Windig: “De fotograaf zag het ook, maar hij zei dat we de contourtjes van de paashaas moesten overtrekken, om het duidelijker te maken.”
De Jong: “Maar dat mag natuurlijk niet.”
Windig: “Tegen de regels, contourtjes.”
In het atelier heeft alles van de tekenaars een gezicht gekregen.
Het koffiezetapparaat heeft oogjes en een neus. De waterkoker grijnst ons aan, het straalkacheltje knipoogt ons toe. Om elk gat in de muur, elke plug, elke schroef, elke punaise, om elke deurknop heen is een tronie getekend.
Het is de onbedwingbare lust van Windig & De Jong overal op te tekenen. Op een ingelijste foto aan de wand kuiert Heinz met zijn handen op zijn rug over de imposante bilpartij van een dame. Een kurk van een cognacfles is met punaises en opgetekende ogen onmiskenbaar veranderd in een legionnair.
Windig: “We hebben geloof ik nog nooit verteld waarom Heinz internationaal niet is doorgebroken.”
De Jong: “Dat is al weer jaren geleden.”
Windig: “Zeker vijftien jaar geleden.”
De Jong: “Het jaar dat de Muur viel.”
Windig: “Het gebeurde in Frankfurt.”
De Jong: “Op de Buchmesse.”
Windig: “Gerrit de Jager had gezegd dat we maar een keer met hem mee moesten gaan.”
De Jong: “Dus wij in de auto naar het Duitse Frankfurt.”
Windig: “Nam Gerrit ons mee naar een stand waar zo’n man met een enorme hangsnor stond.”
De Jong: “Gerrit loopt op die man af en maakt zo’n gebaar naar achter hem en zegt zonder om te kijken: ‘En dit zijn dan Windig & De Jong’.”
Windig: “Maar we stonden er allang niet meer.”
De Jong: “We waren al op weg naar het bier.”
Windig: “Gerrit vond ons later weer en vroeg: ‘Waar wáren jullie nou, man!'”
De Jong: “Zeiden wij: heb je die snor van die vent gezien?”
Windig: “Zeiden wij: we gaan echt niet uitgeven bij zo’n vent met een hangsnor.”
De Jong: “Tot zover onze internationale carrière.”
Windig: “We zijn toen trouwens nog verdwaald.”
De Jong: “Op de terugweg.”
Windig: “In de buurt van Koblenz.”
De Jong: “Waar Rijn en Moezel samenkomen.”
Windig: “We zaten naar het water te kijken en zagen dat het water van de Rijn de verkeerde kant op stroomde.”
De Jong: “We gingen naar huis, dus het moest met ons mééstromen.”
Windig: “Maar dat deed het niet. Het
water stroomde precies de andere kant
op.”
De Jong: “Bleken we al meer dan een uur langs de Moezel te rijden. Verkeerde afslag.”
Windig: “Hadden we dus helemaal geen
Rijnaken en Rijnwijn gezien.”
De Jong: “Waren het Moezelaken en Moezelwijn.”
Windig: “En dat liedje ‘Een reisje langs de Rijn, Rijn, Rijn’, dat we hadden zitten zingen.”
De Jong: “Daar klopte dus ook niks van.”
Windig: “Maar door al dat gedwaal kwamen we wel langs het plaatsje Oberdollen-dorf.”
De Jong: “Hadden we anders gemist, Oberdollendorf.”
Windig: “Die buitenkans lieten we ons niet ontgaan.”
De Jong: “We wilden thuis kunnen zeggen dat we een biertje hadden gedronken in Oberdollendorf.”
Windig: “In Oberdollendorf was trouwens net een vechtpartij aan de gang.”
De Jong: “Wij ernaartoe.”
Windig: “Komt er een Duitser naast ons staan, die vraagt: ‘Was ist los?'”
De Jong: “Zegt René: ‘Ze zijn aan het bakkeleien.'”
Windig: “Zegt die Duitser: ‘Ach so!'”
De Jong: “Tot morgen.”
Windig: “Tot morgen.”
Copyright: Het Parool 30 maart 2004